In gesprek met dieren
Een nieuw tijdperk in de communicatiewereld?
Door Bert Pol
De afgelopen 75 jaar is er veel veranderd in de publieke communicatie. De tijd waarin een journalist een interview met minister Luns van Buitenlandse Zaken onderaan de vliegtuigtrap begon met de woorden: ‘Hebt u een goede reis gehad, Excellentie’ ligt ver achter ons. Net als het overzichtelijke medialandschap met een of twee televisiezenders, de krant en de radio als voornaamste informatiebronnen. Maar op één punt is er helemaal niets veranderd: dat communicatie in brede kring beschouwd wordt als uitsluitend een zaak door, voor en tussen mensen. En dat zou de komende 25 jaar wel eens kunnen veranderen.
De standaardopvatting was – en is eigenlijk nog steeds – dat dieren niet kunnen praten. Hooguit communiceren in de vorm van het uitstoten van klanken, bijvoorbeeld om leden van de eigen groep te waarschuwen, het eigen territorium te verdedigen, concurrenten te verjagen, of vrouwtjes te imponeren. Als je communiceren in de zin van een gesprek voeren met dieren onmogelijk acht, dan is er natuurlijk ook weinig reden om daar professioneel, anders dan uit ethologische belangstelling, tijd en energie in te steken.
Dierentalen
De overtuiging dat andere dieren niet kunnen praten, begint scheuren te vertonen.
Eva Meijer – als postdoc onderzoeker aan de WUR verbonden – maakt al jaren studie van de communicatie van en tussen dieren. Ze overdenkt daarbij ook de mogelijke consequenties voor een nieuwe plaatsbepaling van andere dieren in de samenleving.
De publicaties van Meijer zetten aan tot denken over de relatie van de mens tot andere dieren en de rechten die dieren (niet) hebben als onze medebewoners op deze planeet. Relevant daarbij is dat Meijer zich in Dierentalen en When animals speak. Toward an interspecies democracy niet beperkt tot alleen sociaal- en politiek-filosofische beschouwingen, maar ook een grote hoeveelheid resultaten uit empirisch onderzoek naar communicatie door dieren bespreekt.[1] Dat maakt dat haar betoog niet makkelijk aan de kant te schuiven is als utopie van een idealist zonder realiteitszin.
De studies van Meijer en van de empirische onderzoeken die zij aanhaalt, komen niet helemaal uit de lucht vallen. Tot ruim in de twintigste eeuw was het westerse denken in zeer hoge mate antropocentrisch.[2] De mens dacht na over de mens. Over zijn plaats in de wereld, zijn relatie tot God, natuurwetten, de kosmos, de pathologie van het menselijk lichaam et cetera. Als het in de wetenschappen over dieren ging, was dat vooral vanuit de insteek van hun belang voor menselijk welzijn en welvaart. Het dier als voedingsbron, als onbetaalde werkkracht, als proefobject van medische experimenten, het dier als overbrenger van ziekten, het dier als schadelijke factor voor de landbouw. Om maar een paar belangrijke te noemen. Dieren waren er voor ons, niets meer of minder. Dieren werden als medebewoners van de aarde ook beschouwd als inferieur aan de mens: zij konden in die zienswijze immers op geen enkel vlak wat de mens kan. Ze dachten ook niet na over hun dood, waren zich niet bewust van de eindigheid van hun bestaan. In zo’n visie is het natuurlijk geen probleem om dieren zo snel en efficiënt mogelijk op te fokken voor de slacht of te exploiteren in legbatterijen. Je hoort immers geen dier in voor ons begrijpelijke taal klagen over erbarmelijke leefomstandigheden of een ontijdige dood.
Communicatieve vaardigheid van dieren
Maar hoewel het empirisch onderzoek naar communicatie van dieren nog jong is en volop in ontwikkeling, is het wel al duidelijk dat de communicatieve vaardigheid van dieren veel groter is dan algemeen werd en wordt gedacht.
Het oude, maar nog steeds wijdverbreide idee is dat sommige dieren dan wel woorden in mensentaal kunnen produceren, maar dat die woorden voor hen geen inhoudelijke betekenis hebben. Het zijn slechts imitaties: na gepapegaaid. Dat idee blijkt echter niet houdbaar. Bestudering van roodstaartpapegaai Alex liet zien dat hij in de loop van het onderzoek honderdvijftig woorden leerde kennen en vijftig voorwerpen kon herkennen. Daar bleef het echter niet bij. Hij begreep ook vragen over die voorwerpen en kon die vragen ook beantwoorden. ‘Hij kon tellen, begreep het concept nul, begreep hoe zinsbouw werkt en stelde zelf woorden samen. Als [de onderzoekers] fouten maakten, corrigeerde Alex die. […] Alex vroeg ook een keer welke kleur hij zelf had, een behoorlijk existentiële vraag voor een papagaai.’[3]
Grammatica
Voor diverse dierentalen is inmiddels ook vastgesteld dat daarin sprake is van een grammatica. Anders gezegd, dat er een systeem in zit en ze niet slechts bestaan uit een beperkte set klanken of signalen. Zo stelde Japans onderzoek met behulp van een speciaal ontwikkeld computerprogramma vast dat het geluid – de zang – van walvissen niet puur berust op improvisatie. Ze ontdekten dat ‘bultruggen zinnen aaneenrijgen, met gebruik van syntaxis.’[4]
De vraag rijst of het redelijk is de communicatieve competenties van dieren te meten met menselijke maatstaven. En of zij in mensentaal moeten kunnen spreken om voor vol te worden aangezien. Om gehoord te worden.
Los daarvan is het de vraag of het wel een praktische aanpak is om dieren mensentaal te leren als je tot wederzijds begrip tussen mens en dier wil komen. Is het niet effectiever om als mens dierentalen te ontcijferen om met hen in gesprek te gaan? De mens beschikt namelijk in toenemende mate over steeds verfijnder apparatuur en (digitale) technieken om dierentalen in kaart te brengen en te analyseren. En ook om de uitingen van dieren die wij met ons eigen gehoor niet kunnen waarnemen – zoals de signalen van vleermuizen en zeedieren – überhaupt te horen.
Woordenboek chimpansees
Zo zijn onderzoekers erin geslaagd een woordenboek samen te stellen van door hen bestudeerde chimpansees.[5] Anderen ontwikkelden een ‘dolfijnenvertaalmachine’ [6] terwijl Chinese onderzoekers werken aan een ‘pandavertaalmachine’[7]. En dan te bedenken dat dit soort onderzoek eigenlijk nog maar net begonnen is.
Een beroemde uitspraak van filosoof Ludwig Wittgenstein is echter dat als een leeuw kon praten we hem niet zouden begrijpen. Dat is te lezen als: de leefwereld en het referentiekader van de leeuw wijken in zeer hoge mate af van die van de mens. Dat wil zeggen dat we, om in gesprek te kunnen gaan, de contexten moeten begrijpen waarbinnen de taal van de leeuw gesproken wordt. Hoe belangrijk ook, een woordenboek van een dierentaal is daarvoor niet voldoende.
Voor we in staat zijn met uiteenlopende dieren en groepen dieren in gesprek te gaan over hun noden en wensen en over wat we samen als een rechtvaardige plek op onze planeet beschouwen, is er dus nog een enorme hoeveelheid werk te verzetten. En doemen tal van nieuwe vraagstukken op. Want zoekt een wolf ook naar een manier om schapenrechten te respecteren? En zal het wel zo prettig zijn als we van onze geliefde huisdieren horen hoe zij hun leven ervaren? Wie weet is de liefde niet wederzijds en zijn ze liever onder soortgenoten dan gevangen in een gouden kooi.
Door de recente wetenschappelijke resultaten lijkt de kans steeds groter dat het voeren van gesprekken met dieren mogelijk zal zijn. Het is raadzaam de ontwikkelingen en de daaruit voortvloeiende maatschappelijke en professionele consequenties op de voet te volgen. Ze zullen niemand onberoerd laten.