De verloren sleutel

Nieuwe focus overheidscommunicatie

Door Bert Pol

Helpen interventies als sociale beïnvloeding en andere vormen van nudging voldoende om ons klimaatgedrag om te buigen? Of blijven we dan teveel aan de oppervlakte? Moeten we ook door een andere bril gaan kijken naar de vraag hoe dit gedrag in elkaar zit? Door ons niet alleen in het heden, maar ook in het verleden te verdiepen?

De beroemde Franse historicus en geschiedfilosoof Fernand Braudel (1902-1985) stelde dat we op een andere manier met historische tijd zouden moeten omgaan dan de gebruikelijke evenementiële, waarin gebeurtenissen op een chronologische manier beschreven worden. En waarin die gebeurtenissen worden beschreven als gevolg van interacties tussen personen en groepen: de ene vorst die de oorlog verklaart aan een andere om redenen van aanspraken op de troon. Groepen die onderling slaags raken vanwege verschillende opvattingen. Politici die uit zijn op kiezerswinst. Enzovoorts. Hoewel Braudel zijn gedachten halverwege de vorige eeuw publiceerde, is er sindsdien niet veel veranderd in de manier waarop in het publieke discours over het verleden wordt gesproken: het verleden is gewoonweg wat er voor het heden gebeurde.

Braudel stelt daar tegenover dat er verschillende soorten historische tijd zijn. Hij maakt onderscheid tussen de bestudering van een lange, een middellange en een korte tijdsperiode. In de studie van de korte tijdsperiode staan individuele personen centraal: wat ze meemaken en doen en hoe er op hen gereageerd wordt. Het resultaat is een verslag van verwikkelingen, controverses, bondgenootschappen, verraad, ambities, successen. Wie niet verder kijkt dan de recentste geschiedenis kan gebeurtenissen toeschrijven aan interacties tussen personen en groepen personen. Wie een langere tijdsspanne – van honderden jaren – bestudeert, ziet grotere patronen: sociale structuren en economische tendensen die het leven en gedrag van individuen en groepen beïnvloeden. Ze vormen een kader waarbinnen personen handelen en denken. De ontwikkelingen en verschuivingen van die structuren en tendensen, zijn zelden toe te schrijven aan de drijfveren van individuele personen, althans niet in causale zin. Amerika werd niet ontdekt omdat Columbus er uit een persoonlijke drang op uittrok. Kapitalisme werd niet uitgevonden door een groep mensen die snel rijk wilde worden en dacht: als we anderen het werk laten doen tegen zo laag mogelijke lonen kunnen we onze producten verkopen met forse winst. De maatschappij veranderde soms geleidelijk, soms schoksgewijs. De uiteindelijke politieke macht kwam bij de burgerij in plaats van bij een kleine groep edelen en aristocraten, een groeiende groep mensen eiste hun deel van welvaart en had geen baat bij oorlogen omwille van het prestige van een vorst, het opleidingsniveau van een steeds grotere groep steeg, wat snelle innovaties in onder meer techniek en productiewijzen mogelijk maakte. Et cetera. De geschiedenis van individuele personen en hun sociale omgeving – de korte tijd of in Braudels termen ‘duur’ – wordt mede bepaald door de langere golven van de sociale en economische ontwikkelingen van honderden jaren. Een boer of koopman in de dertiende eeuw die het had opgenomen tegen de edele of vorst om zijn deel in de welvaart op te eisen, zou niet ver gekomen zijn.

De klimaatdiscussie versus de histoire totale

Braudel was een van de leidende figuren van de Annales School waarvan de vertegenwoordigers zich afzetten tegen de gangbare geschiedschrijving die zich beperkte tot bestudering van dynastieën en hun oorlogen en de daarin acterende personages. Alsof die losstonden van grotere sociale bewegingen en de langetermijngeschiedenis van de veranderende aarde en de consequenties daarvan. Braudel stond een integratieve geschiedschrijving voor waarin gebeurtenissen, sociale bewegingen en de geschiedenis van landschappen samenkwamen. Een histoire totale, waarvan zijn grote studie La Méditerranée et le Monde Méditerranéen à l’époque de Philippe II (1949) een voorbeeld is.

Vanuit het perspectief van deze histoire totale naar de huidige klimaatdiscussie kijkend, valt op dat het discours zich uitsluitend op de ‘korte duur’ lijkt te richten. De actualiteit waarin mensen elkaar de schuld geven van de huidige stand van zaken, zich op geen enkele manier bezinnend op sociale en economische structuren die in de loop van eeuwen ontstaan zijn en het gedrag van de mensen mede gevormd hebben tot wat het nu is. Structuren die op hun beurt samenhangen met de omstandigheden van het landschap.

Historisch verankerd gedrag

Plaats je de actuele discussie over het klimaat in een groter tijdsbestek, dan geven sociale en economische ontwikkelingen meer kleur aan het beeld van de interacties en het handelen van de huidige generaties. Zo nam de welvaart sinds de Tweede Wereldoorlog in brede lagen van de bevolking toe, onder meer door de invoering van belangrijke sociale voorzieningen als de AOW, de Bijstandswet, minimumjeugdloon en individuele huursubsidie. Door de aanwending van de aardgasbaten konden in Nederland de gevolgen van een crisis in de jaren zeventig beperkt blijven en de verzorgingsstaat behouden. Parallel daaraan werden steeds efficiëntere productiemethoden ontwikkeld, onder andere door technische innovaties, outsourcing naar lagelonenlanden en schaalvergroting. De ontwikkeling was dat meer mensen steeds meer te besteden hadden. En dat deden ze ook, waardoor de vraag toenam. Dat vertaalde zich bijvoorbeeld naar intensievere landbouw en veeteelt en naar het importeren van groenten en fruit uit verre landen die per boot of vliegtuig naar Nederland werden vervoerd. In de toeristenindustrie had dat tot gevolg dat vliegvakanties door schaalvergroting aan de kant van vliegtuigmaatschappijen en de hotelketens enorm in prijs daalden. Natuurlijk had dit alles gevolgen voor de omgevingskwaliteit. Bodem-, lucht- en watervervuiling, effecten op biodiversiteit, uitputting van fossiele grondstoffen waren de keerzijde van de medaille.

Zo bezien had een rechtvaardiger verdeling van de welvaart dan in de negentiende en eerste helft van de twintigste eeuw het geval was, twee kanten. Sociaaleconomisch gezien kregen in de decennia na de Tweede Wereldoorlog heel veel meer mensen – althans in de westerse wereld – een aanzienlijk groter deel van de welvaart. Tegelijkertijd werd de aarde steeds zwaarder belast door uitputting van grondstoffen en vervuiling, met consequenties voor het klimaat. Achteraf was een alternatieve weg naar de verdeling van de welvaart vanzelfsprekend beter geweest. Welke weg dat dan geweest had moeten zijn, is een even ingewikkelde als boeiende vraag, die echter niet relevant meer is.

Zoeken op andere plaatsen

Wie de geschiedenis van de middellange termijn betrekt bij het duiden van gedrag van personen en groepen in de huidige tijd, komt wellicht ook uit bij andere gedragsbepalende factoren dan de drijfveren van de mens die bewust dan wel onbewust reageert op stimuli in zijn omgeving. Interventies die gericht zijn op het bestendigen, ombuigen of versterken van het gedrag rond het moment waarop het wordt uitgevoerd, helpen bij het in gewenste banen leiden van gedragsuitingen. Maar het lijkt niet zo waarschijnlijk dat ze ook dieperliggende motivaties beïnvloeden. Motivaties die zich gevormd hebben tijdens de ingrijpend veranderende sociale en economische verhoudingen van de afgelopen zeventig jaar. Mensen zijn niet alleen gewend geraakt aan een consumptiepatroon dat hoort bij een maatschappij waarin velen zijn gaan delen in de welvaart, maar het wordt tegenwoordig in heel brede maatschappelijke kring ook rechtvaardig gevonden. Als mensen terug moeten naar een situatie waarin ze niet meer met het vliegtuig naar een vakantiebestemming kunnen, waarin vlees, vis, groenten en fruit zo duur zijn dat ze alleen nog in zeer beperkte mate op tafel gezet kunnen worden, waarin de barbecue bij het oud vuil kan, kortom, waarin we ons van alles moeten ontzeggen wat we al tientallen jaren de normaalste zaak van de wereld vonden, dan ziet het er niet naar uit dat je er met nudges, burgerberaden (waarin overwegend goed opgeleiden zitten), storytelling en het hele instrumentarium aan bekende interventies komt.
Er moet op plaatsen gezocht worden waar we nog niet gekeken hebben. Anders blijven we onze verloren sleutel onder de straatlantaarn zoeken; niet omdat we hem daar verloren hebben, maar omdat het daar licht is.

Dit artikel verscheen in nr. 8 (2022) van communicatievakblad C.

Lees ook