Kun je bouwen op vertrouwen?

Door Bert Pol

Afgaand op berichten in de media is het beroerd gesteld met het vertrouwen van burgers in overheid en politiek. Er gaat vrijwel geen week voorbij zonder dat in kranten of televisieprogramma’s gemeld wordt dat het vertrouwen in de overheid, de regering, de premier, de politiek, of de GGD gedaald is. De meldingen gaan vaak vergezeld van cijfers uit een opiniepeiling1. Dat klinkt alarmerend, maar wat zegt het nu eigenlijk?

Betekent het, om een voorbeeld te geven, dat de Nederlanders die aangaven minder vertrouwen in Willem-Alexander te hebben, vinden dat we van de monarchie af moeten nadat de koning met zijn gezin voor een vakantie naar Griekenland was vertrokken terwijl de regering iedereen met klem had verzocht de herfstvakantie in eigen land door te brengen2? Of dat Rutte uit zijn ambt moet worden gezet als na de afkondiging van nieuwe beperkende maatregelen het aantal mensen dat het oneens is met het coronabeleid van het kabinet sterk gestegen is? Of is er iets anders aan de hand?

Betekenis ontstaat in dagelijks taalgebruik

In zijn Philosophische Untersuchungen3 laat Wittgenstein overtuigend zien dat de betekenis van talige uitingen ontstaat in het dagelijks taalgebruik, afhankelijk van de context waarin zij worden gebruikt. De betekenis van woorden willen beperken, bijvoorbeeld in een omschrijving in een woordenboek, is een onvruchtbare benadering.
Ook als je alle betekenissen die je in het dagelijks taalverkeer hebt kunnen vinden op een rij zet en zegt dat dit de betekenisvarianten zijn, dan is dat niet wat Wittgenstein beoogt in zijn Philosophische Untersuchungen. De betekenissen zijn namelijk in principe oneindig. Er kunnen en zullen steeds nieuwe (werk-, leef- of leer)gemeenschappen ontstaan die in principe in iedere nieuwe context betekenissen aan woorden verlenen die passen bij die specifieke context in die specifieke gemeenschap.

Wittgenstein introduceert de term taalspelen voor het taalgebruik en de betekenis daarvan4. Van een taalspel is sprake als twee of meer mensen om en nabij eenzelfde specifieke betekenis geven aan woorden en combinaties van woorden in een bepaalde context. (Volledigheidshalve: ook gelaatsuitdrukking, lichaamshouding en intonaties ziet hij daarbij als taal). Het taalspel kent net als andere spelen spelregels, maar in Wittgensteins taalspelen zijn ze uit de aard der zaak niet geëxpliciteerd en geformaliseerd. De leden van een groep met een gemeenschappelijke cultuur of activiteiten, begrijpen de betekenis in de context van het gebruik. Bij wie niet in die werk- of leefgemeenschap participeert, ligt onbegrip of misinterpretatie op de loer.

De betekenis van uitingen is daarbij nauw verbonden met de gelijktijdige handelingen bij dat spreken en handelen in de gegeven setting. Van Bendegem, emeritus hoogleraar filosofie aan de universiteit van Gent, geeft het illustratieve voorbeeld van iemand die je op straat aanspreekt met de vraag: hebt u de tijd?5 Dan kan diegene ‘jazeker’ zeggen en meteen doorlopen, maar de meeste mensen zullen begrijpen dat jij wil weten hoe laat het is. En niet dat je er nieuwsgierig naar bent of de aangesprokene zelf wel of niet weet hoe laat het is. Dat blijkt uit je houding, kleding, mimiek en de plaats van handeling. Dat taalspel zou je dan ‘op straat aan een onbekende vragen hoe laat het is’ kunnen noemen.


Stap je na haar lezing op een vooraanstaande geleerde in je vakgebied of professie af met de vraag of zij misschien even de tijd heeft, dan is de kans klein dat het antwoord luidt: jawel, het is vijf over tien. Dat taalspel is dan het beginnen van een conversatie. Vraagt een man aan de bar van een hotel aan een aantrekkelijke dame of zij de tijd heeft, dan kan dat weer een andere betekenis hebben, waarschijnlijk verraden door de manier waarop de man in kwestie zich presenteert. Hij kan het taalspel trachten te spelen van flirten, wat door de dame in kwestie wel of niet herkend wordt (wat niet wil zeggen dat ze op de avances ingaat: doet ze dat niet dan kan dat ook deel uitmaken van hetzelfde taalspel). Ze kan het taalspel echter ook niet herkennen, bijvoorbeeld omdat ze uit een ander land met een andere (flirt)cultuur komt, en veronderstellen dat de man echt de tijd wil weten omdat hij ergens heen moet. Als een taxichauffeur vraagt of je tijd hebt, dan zal dat nog weer een andere betekenis kunnen hebben. Bijvoorbeeld: of je veel haast hebt en hij de kortste route naar het station moet nemen, die wel veel stoplichten heeft en enige kans op oponthoud, of liever een wat langere route die zelden oponthoud geeft, zodat de rit waarschijnlijk iets langer duurt, maar je er wel vrij zeker van bent dat je de trein van 11.35 uur zal halen. In dat geval is het taalspel informatie inwinnen over hoeveel tijd en/of haast iemand heeft die een taxi neemt.

Vertrouwen en taalspelen

Ook vertrouwen krijgt betekenis afhankelijk van het taalspel waarin de deelnemers van dat taalspel het woord begrijpen. Die betekenissen kunnen in meer of mindere mate van elkaar verschillen, zoals in de volgende voorbeelden:

  • “Heb jij er vertrouwen in?”
    De gebruikscontext is die waarin een medewerker van de belastingdienst een collega met een misprijzend gezicht op de aanvraag van een toeslag wijst. In een samenwerkend team behandelaars is de kans groot dat zijn collega dat interpreteert als een moreel oordeel.

  • “Ik vertrouw het toch niet.”
    De gebruikscontext is hier die van een vrouw die naar de lucht kijkt als ze op het punt staat naar de bakker te lopen. De betekenis die haar echtgenoot aan haar woorden geeft, is dat ze eraan twijfelt of ze een paraplu zal meenemen. Niet dat ze bang is dat haar op straat iets zal overkomen.

  • “Vertrouw jij die lui?”
    De gebruikscontext is die waarin een filiaalmanager van een supermarktketen met haar assistent bespreekt of ze om half twee wel of niet medewerkers zullen vrijhouden om de schappen aan te vullen. De bevoorrading moet namelijk om één uur komen. In die context is de kans groot dat haar assistent de uitspraak niet opvat als een gebrek aan vertrouwen in de eerlijkheid van de expeditie-afdeling. Mogelijk als weinig geloof in de planningscompetentie van de afdeling. Of aan stiptheid van chauffeurs.

De betekenis die aan vertrouwen gegeven kan worden, kent in bovenstaande voorbeelden dus allerlei dimensies, uiteenlopend van een morele tot twijfel aan de weersvoorspelling en de competentie van collega’s. De betekenis van vertrouwen hangt af van het specifieke taalspel. Respectievelijk je ongenoegen over derden delen met collega’s, je mening over iets onbelangrijks toetsen en cynische opmerkingen maken.

Vragen over vertrouwen zonder een kader van een taalspel

Het probleem bij uitspraken over vertrouwen in de minister-president, het kabinet of de koning is dat het volkomen onduidelijk is wat afnemend of groot vertrouwen nu eigenlijk inhoudt als de kwalificaties niet in een context geplaatst zijn. En als de consequenties in termen van gedrag er niet bij gegeven worden. Als de uitspraak is dat het vertrouwen in de koning fors is gedaald in de loop van 2021, vinden degenen die desgevraagd aan het eind van het jaar hebben aangegeven weinig vertrouwen in hem te hebben hem dan een schurk of een corrupte figuur? Waarschijnlijker is dat zij bij hun antwoord het woord vertrouwen de betekenis hebben gegeven dat zij de handelwijze van de vorst niet gelukkig vonden, of onverstandig. Is dat een oordeel over een vergrijp? Het lijkt eerder iets te zeggen over de populariteit die aan het begin van het jaar groter was dan aan het eind van het jaar.
En als opiniepeilingen aangeven dat het vertrouwen in de premier en de minister van Volksgezondheid is gedaald na dreigende gedragsbeperkende maatregelen voor wie zich niet heeft laten vaccineren tegen corona, wat zegt dat dan? Het wil niet zeggen – het is in ieder geval niet duidelijk – dat iedereen die aangeeft weinig of matig vertrouwen te hebben in de bewindspersonen, vindt dat zij gewetenloze schurken zijn en berecht moeten worden. Naar wat het dan wél zegt, is het gissen. Dat ze liever mildere maatregelen hadden gewenst, dat ze het moeilijk vinden dat mensen met bezwaren tegen vaccinatie uitgesloten dreigen te worden van activiteiten, dat ze vinden dat het niet makkelijk genoeg wordt gemaakt om je te laten vaccineren?

Is het haarkloverij?

Is het erg dat het begrip vertrouwen door de wijze van vragen een connotatie krijgt van ondeugdelijk, zonder enige nuancering? Dat is toch wel bezwaarlijk. Het wekt de suggestie dat ons land een puinhoop is die wordt veroorzaakt door een overheid die niet het goede met de inwoners voorheeft. Erger: die minachtend is naar inwoners en hen behandelt zoals het de overheid het beste uitkomt. Of nog erger: die zich zo gedraagt dat je niet meer zeker bent van je vrijheid of zelfs niet van je leven. We beschadigen er niet alleen bestuurders mee, het vreet zelfs het fundament van onze samenleving aan, omdat het de emoties versterkt of oproept. En het aan kan zetten tot destructief gedrag of het goedkeuren of gedogen daarvan door anderen. Hoe meer je leest en hoort dat het vertrouwen in bewindspersonen sterk gedaald is, hoe geloofwaardiger dat wordt. En hoe makkelijker er het etiket van ethische ondeugdelijkheid aan hen gaat kleven.

In opiniepeilingen zou het daarom bijzonder wenselijk zijn als men de conclusie (gebrek aan) vertrouwen niet meer klakkeloos gebruikt, alsof de respondenten allen hetzelfde zouden bedoelen met hun antwoorden. En dat de wijze van vraagstelling wordt heroverwogen6.

In de communicatiewereld ten slotte is ook nogal eens te horen dat ‘de burgers de overheid niet meer vertrouwen’. Daar moeten we voorzichtig mee zijn. En aangeven ten aanzien waarvan, in welke context en in welke groep dat gezegd wordt. De vraagstelling in de opiniepeilingen die de rijksoverheid zelf laat verrichten om te zien hoe beleid en maatregelen vallen, is niet bekend. Het lijkt in elk geval de moeite waard om je als opdrachtgever weer eens te buigen over de wijze van vraagstelling om te voorkomen dat onbesuisde conclusies worden getrokken over ‘het vertrouwen van de burger’.

Referenties

[1] Bijvoorbeeld opiniepeilingen in opdracht van EenVandaag of Nieuwsuur (zie noot 2).

[2] “Het vertrouwen in koning Willem-Alexander is vorig jaar flink gedaald. In april 2021 had nog 76 procent van alle Nederlanders tamelijk veel of veel vertrouwen in de koning, in december 2021 was dat nog maar 47 procent. Nederlanders zijn ook minder tevreden over het functioneren van de koning. In april 2021 was 67 procent (heel) tevreden met het functioneren van Willem-Alexander, nu is dat nog 51 procent. Dat blijkt uit een enquête van onderzoeksbureau Ipsos, in opdracht van Nieuwsuur. Uit de afgenomen vragenlijsten blijkt dat het aandeel burgers dat (zeer) ontevreden is over het functioneren van de koning ook omhoog is gegaan. Dat was eerst slechts 3 procent, nu is dat 14 procent.” https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2362328-vertrouwen-in-koning-fors-gedaald. Geraadpleegd 9 januari 2022.

[3] Philosofische Untersuchungen verscheen in 1953. In 2022 verscheen een nieuwe Nederlandse vertaling: Filosofische onderzoekingen. Amsterdam: Boom 2022. Eveneens in 2022 verscheen bij uitgeverij Boom: Bert Keizer. Leven en werk van Ludwig Wittgenstein. Voor een bespreking van de Filosofische onderzoekingen, zie p. 87 e.v. Een even compacte als heldere bespreking van Wittgensteins werk geeft Martin Stokhof, Ludwig Wittgenstein. In: Keestra, M. (red.) (2000). Tien westerse filosofen. Amsterdam: Uitgeverij Nieuwezijds. p. 165 e.v. Zeer de moeite waard is ook: Jean-Paul van Bendegem. De filosofie van Wittgenstein. Een hoorcollege over zijn werken Tractatus Logico-Philosophicus en Filosofische Onderzoekingen. Home Academy: 2020.

[4] Zie Filosofische onderzoekingen (2022), passim. Over zijn eerste uiteenzetting over wat hij bedoelt met het begrip taalspelen, zie paragraaf 23 en 24.

[5] Van Bendegem. a.w.

[6] Over de manier waarop het concept vertrouwen vaak gemeten wordt, valt ook uit sociaalwetenschappelijk oogpunt nog het nodige te zeggen. In het bestek van dit artikel kan daar op deze plaats verder niet ingegaan worden. Maar kort door de bocht, is het zo dat als niet duidelijk is wat je precies meet, de interne validiteit ernstig tekortschiet (de uitkomsten mogen dan vanzelfsprekend niet gegeneraliseerd worden).

Dit artikel verscheen in nr. 1 (2022) van communicatievakblad C.

Lees ook